Aanbeveling 1 – Ontwikkelingsbudget
Om de continuïteit en voorspelbaarheid van inzet op ontwikkelingssamenwerking te borgen, moet Nederland zich blijven inzetten om de effecten van fluctuerende asielkosten op ODA te beperken en de positieve trend richting 0,7% van het BNI vasthouden.
De OECD vraagt Nederland om terughoudend te zijn met het toepassen van de regel dat eerstejaars opvang van asielzoekers uit het ODA budget wordt betaald. Partos kan dit niet genoeg onderstrepen. Sowieso zien we graag dat Nederland het ODA-budget naar 0,7% verhoogt en bij de vooruitstrevende landen in Europa hoort.
In de situatie waarin we nu verkeren, wordt ODA-budget in toenemende mate gepland ingezet om de asielkosten te betalen. Met andere woorden, het wordt gebudgetteerd om zo de kosten te betalen. Maar dit is niet de bedoeling van deze regel. De maatregel is bedoeld om onvoorziene kosten op te vangen in noodsituaties. Inmiddels moet Nederland in staat zijn om de kosten voor eerstejaars asielopvang in te schatten en ervoor te budgetteren in de reguliere begroting, die bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid ligt en niet bij BHOS. De toenemende kosten in Nederland mogen niet ten koste gaan van budgetten voor de armste landen.
Partos vraagt op korte termijn om een plafond op deze kosten die vanuit het BHOS-budget worden betaald. We willen voorspelbaarheid voor de sector. Organisaties maken afspraken met partners voor lange termijn programma’s en willen die afspraken kunnen nakomen. We hebben voor systeemverandering echt een lange adem nodig en dan zijn bezuinigingen halverwege een periode meer dan onaangenaam.
Aanbeveling 9 – Beleidscoherentie & Mondiaal burgerschap
Om betrokkenheid voor alle belanghebbenden te vergroten voor de uitdagingen op het gebied van beleidscoherentie voor ontwikkeling, moet de Nederlandse overheid ervoor zorgen dat vakministeries systematisch de globale en grensoverschrijdende effecten van hun beleid toetsen en evalueren, het gebruik van multistakeholder consultaties voor beleidscoherentie vergroten en verder blijven investeren in mondiaal burgerschap.
Vooral dat laatste zinnetje; investeren in mondiaal burgerschap kunnen we niet genoeg benadrukken. Beleidscoherentie is van groot belang. En daarop zet Nederland al goed in onder scherp toeziend oog van de SDG-coördinator. Het maatschappelijk middenveld speelt hierin ook een belangrijke rol door met campagnes aan te kaarten dat er inconsistent beleid wordt gevoerd (denk aan de anti-Fossiele Subsidie campagne). Maar mondiaal burgerschap is van de agenda verdwenen en juist voor steun onder de Nederlandse bevolking is dit van cruciaal belang.
Argumenten als ”het Ministerie financiert haar eigen steun”, zoals die ooit werden opgeworpen door een partij, moeten actief worden tegengesproken. Het is van algemeen belang dat we over de grenzen kijken van Nederland en van Europa. Klimaatverandering gebeurt niet op zijn heftigst in Nederland. Wat wij meemaken is niets vergeleken met wat Afrikaanse, Zuid-Aziatische en Zuid-Oost Aziatische landen momenteel voor hun kiezen krijgen. Wat wij besluiten te doen qua beleid en vervuiling op ons halfrond heeft veel impact op klimaatverandering. Wil je mensen in staat stellen goede keuzes kunnen maken, keuzes die soms pijn doen, dan zul je hen moeten laten begrijpen wat er elders in de wereld gebeurt. Wereldburgerschap is daarvoor een middel. De bijdrage van de overheid is noodzakelijk, want de kiem van deze bewustwording kan gelegd worden in het onderwijs.
Aanbeveling 10 – Hulp en Handel agenda
Nederland moet ervoor zorgen dat in de samenwerking met de private sector maximale ontwikkelingsimpact zwaarder blijft wegen in de besluitvorming dan commerciële doelen en dat op het gebied van private sectorontwikkeling de samenhang tussen initiatieven voor systematische verandering worden vergroot.
Wat in een aantal evaluaties van de afgelopen tijd is gesignaleerd, is dat het Nederlands ontwikkelingsbeleid regelmatig last heeft van wensdenken. We willen toveren met geld en bedenken allerlei constructies om niet te hoeven zeggen: we geven geld aan arme landen in de hoop dat we er armoede mee verlichten. Dat is te vrijblijvend en politiek te gevoelig. We hangen alles op aan de verschillende SDGs en hun sub-doelen, maar vergeten dat SDG 1, het bestrijden van armoede, de belangrijkste drijfveer zou moeten zijn van alles wat we doen.
Wat betreft de Hulp en Handel agenda is dit niet anders. De landen die bereikt worden zijn toch vooral de midden-inkomenslanden, omdat daar handel mee te voeren is. Er wordt uitgegaan van een trickle down effect, maar de IOB evaluatie toont aan dat hier vooralsnog geen bewijs voor is. Voor de armste landen is het veel moeilijker om het Nederlandse bedrijfsleven te enthousiasmeren om er zaken te doen. Er is teveel risico en het is niet altijd evident dat gemaakte investeringen een rendement zullen laten zien. Ontwikkelingsimpact is ook geen core business van bedrijven.
De Hulp en Handel agenda komt moeilijk van de grond door dit hardnekkige wensdenken. In het kader van beleidscoherentie, het behalen van de SDGs, en de aanbevelingen van de OECD is dat onwenselijk. Wees daarom realistisch over de bijdragen van het Nederlands bedrijfsleven aan de SDGs.
Tot slot
Voor de volgende regering biedt dit peer review rapport aanbevelingen die helpen om het ontwikkelingsbeleid realistischer en nog doelmatiger te maken. De belangrijkste boodschap is dat we alles op alles moeten zetten om de SDG’s te halen. Zo’n framework als we nu hebben, krijgen we niet snel meer in deze snel veranderende wereld, dus we moeten het koesteren.